Het terrein
Het kaatsplein bestaat uit (quasi) rechthoek en een trapezium die beiden aan elkaar grenzen.
De middenlijn wordt de 'koord' genoemd.
Het volledige terrein heeft een lengte van 72 meter, maar tijdens jeugdwedstrijden wordt dit ingekort (afhankelijk van de leeftijdscategorie).
In het trapezium bevindt zich nog een klein rechthoekje: het opslagvak of 'tamis'.
De ploegen
Een wedstrijd wordt gespeeld tussen 2 ploegen met elk 5 spelers.
Een zesde speler kan als reservespeler in de loop van de wedstrijd eventueel één van deze basisspelers komen vervangen.
Elke speler (behalve de opslager) draagt een handschoen en heeft zijn specifieke positie op het terrein afgestemd op zijn kwaliteiten.
De opstelling
De ploeg aan de opslag bevindt zich in het trapezium. Iedere speler zal daar om beurt de rol van opslager op zich nemen (pas na het beëindigen van het spel zal afgewisseld worden).
De opslager (5) levert de bal met blote hand, terwijl zijn ploegmaats ondertussen elders in het trapezium staan opgesteld: 2 koordspelers (1 & 2) en 2 terugslagers (3 & 4).
De andere ploeg (in het rechthoek) moet de ploeg de bal terugkeren na de opslag. Ook hier heeft iedere speler weer zijn specifieke plaat : 2 koordspelers (1 & 2) en 3 keerders: kleinmidden (3), grootmidden (4) en achterman (5).
Het spelverloop
Opslag
De bal wordt door de opslager in het spel gebracht en kan dan:
- ofwel naast het terrein belanden (= een 'mauvaise'). De tegenstander krijgt dan een 15.
- ofwel voor de midden belanden (= een 'courte'). Dit levert eveneens een 15 op voor de tegenstrever.
- ofwel over het terrein opgeslagen zijn (= 'overleveren'). Dit geeft een 15 voor de opslagende ploeg.
- ofwel door een tegenstander gestopt worden nadat de bal minstens 2 keer botste of rolde. Op die plaats wordt dan een kaats geplaatst.
- ofwel door een tegenstander teruggeslagen worden zonder dat de bal op de grond botste of nadat hij slechts één keer op de grond botste.
Terugslag
In dat laatste geval zijn er opnieuw enkele mogelijkheden:
- ofwel wordt de bal over het terrein geslagen en verdient de keerdersploeg een 15.
- ofwel wordt de bal buiten de zijlijnen geslagen en krijgt de opslaande ploeg een 15
- ofwel kan de opslaande ploeg de bal maar stoppen nadat hij minstens 2 keer de grond raakte of over de grond rolde. Dan wordt daar een kaats geplaatst.
- ofwel wordt de bal door de opslaande ploeg nogmaals teruggekaatst zonder dat hij de grond raakte of na slechts 1 bots
Kaats
Waar een kaats is, zal de scheidsrechter dit aanduiden met een kruisje.
Als er 2 kaatsen zijn (of na slechts 1 kaats bij een 40-40 stand) wordt er van kamp gewisseld : de keerdersploeg gaat nu opslaan.
Na het wisselen van kamp
Eénmaal de bal opgeslagen wordt voor de eerste kaats gespeeld. Om deze te winnen, moeten de twee ploegen ervoor zorgen dat ze de bal elk aan de ander kant van de kaats kunnen houden. De ploeg die hierin lukt wint een 15.
Daarna wordt voor de 2de kaats op dezelfde manier gespeeld.
Het doel is dus om een kaats zover mogelijk van het eigen kamp te leggen, zodat na de kampwissel de kaats zich zo dicht mogelijk aan de kant van jouw team bevindt.
Puntentelling
De puntentelling gebeurt volgens hetzelfde principe als bij tennis: 15 - 30 - 40 - spel. In tegenstelling tot bij tennis wordt bij 40-40 wordt echter direct voor het spel gespeeld.
Wie in een kampioenschapswedstrijd als eerste 13 behaalt, wint de wedstrijd.
Op het einde van een wedstrijd worden 3 punten voor het klassement verdeeld: de winnaar van de wedstrijd krijgt 2 punten, maar heeft ook recht op het 3de punt als zijn tegenstander minder dan 6 spellen behaalde. Behaalde de tegenstander minstens 6 spellen, dan krijgt hij dit punt.
Bij jeugdwedstrijden wordt tot 10 gespeeld en behaalt de tegenstander een punt als hij minstens 5 haalt.
In wedstrijden met 3 ploegen wordt tot 7 gespeeld en heeft de tegenstander een punt als hij minstens 3 spellen behaalt.